Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want [19]Hij heeft mijn [20]zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben [21]zij den [22]breidel [23]voor mijn aangezicht afgeworpen. 19. Namelijk God. Zie boven, hfdst.3 vs.20. Alzo onder, vs.18,20. 20. Dat is, mijn aanzien en autoriteit, waarmede ik de mijnen bedwongen en als in den toom gehouden heb, heeft Hij mij gans ontnomen. 21. Te weten, de bozen, die mij nu tegenvallen en de behoorlijke eer weigeren. 22. Door welken zij van mij in orde gehouden werden. 23. Dat is, in mijn tegenwoordigheid. De zin is dat zij zich in het aanzien zelfs van Job ontbonden en onttrokken aan den plicht der eerbieding en gehoorzaamheid, die zij hem schuldig waren.